Hof hoefde niet met zoveel woorden op stelling Staatsloterij dat het gebruikelijk was “in loterijland” om loten te trekken uit “groter universum”: uit feitelijke vaststelling hof blijkt dat dit gebruik niet (in voldoende mate) kenbaar was voor gemiddelde consument. Dat door Staatloterij verstrekte informatie van voldoende materieel belang was om beslissing gemiddelde consument te beïnvloeden feitelijke vaststelling en niet onbegrijpelijk. Staatsloterij kan volstaan met streven naar uitkeringspercentage van 60 per maandelijkse loterij en het realiseren van dit percentage als gemiddelde over een langere periode.
RECLAMERECHT
Cassatie tegen IEPT20130528, waarin is bepaald dat Staatsloterij misleidende mededelingen heeft gedaan in de periode 2000-2007 in verband met het wel of niet gegarandeerd zijn van prijzen, winkansen en het aantal van gewonnen prijzen. Zie ook IEPT20100331 (rb). Zowel het principale als het incidentele beroep faalt.
Het oordeel van het hof dat de gemiddelde consument in de periode 2000-2007 niet verwachtte dat door Staatsloterij werd getrokken uit een “universum” dat aanzienlijk groter was dan het aantal daadwerkelijke verkochte loten behelst een feitelijke vaststelling van het hof omtrent de verwachtingen van de gemiddelde consument in de desbetreffende periode. Hierdoor hoefde het hof niet met zoveel woorden in te gaan op de stellingen van Staatloterij over enig andersluidend gebruik in “loterijland”, omdat in zijn oordeel besloten ligt dat dit gebruik niet kenbaar was voor de gemiddelde consument. Ook de klacht tegen het oordeel van het hof dat de door Staatsloterij verstrekte informatie, met name wat betreft de winkansen op een grote prijs, van voldoende materieel belang was om de beslissing van de gemiddelde consument te beïnvloeden faalt. Het oordeel van het hof in het licht van artikel 6:194 (oud) BW berust op feitelijke waarderingen die in beginsel aan het hof zijn voorbehouden en is niet onbegrijpelijk.
In het incidentele beroep oordeelt de Hoge Raad dat het oordeel van het hof dat het minimum uitkeringspercentage van 60 procent niet ziet iedere trekking afzonderlijk, maar op een langere periode juist is.
5.4 […] Hoewel uit de wetsgeschiedenis volgt dat de wetgever aanvankelijk voor ogen heeft gestaan dat per maandelijkse loterij een minimumuitkeringspercentage zou gelden en niet blijkt dat dit uitgangspunt is prijsgegeven (zie de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 4.12-4.17), brengt een...