Gemeenschapsmerk – Beroep tot vernietiging van beslissingen R 1695/20134 en R 1696/20134 van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 26 maart 2014 houdende verwerping van het beroep tegen de beslissing van de nietigheidsafdeling waarbij verzoeksters vordering tot nietigverklaring van het driedimensionale merk in de vorm van een speelgoedfiguurtje voor waren van de klassen 9, 25 en 28 werd afgewezen
Uit het persbericht: “In 2000 heeft de vennootschap Lego Juris (hierna: „Lego”) bij het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (hierna: „BHIM”) de volgende driedimensionale gemeenschapsmerken doen inschrijven voor met name spellen en speelgoed:
Best Lock, een concurrent die soortgelijke figuren gebruikt, heeft verzocht om nietigverklaring van deze merken op grond dat de vorm van de waar wordt bepaald door de aard ervan (te weten de mogelijkheid van aaneenkoppeling met andere in elkaar passende bouwstenen voor speeldoeleinden), en voorts op grond dat de betrokken speelgoedfiguren, zowel in hun geheel als met betrekking tot de details ervan, beantwoorden aan een technische oplossing (te weten het verbinden met andere bouwstenen). Het BHIM heeft de vorderingen tot nietigverklaring van Best Lock afgewezen. Daarop heeft Best Lock bij het Gerecht van de Europese Unie beroepen tot vernietiging van de beslissingen van het BHIM ingesteld.
In de arresten van heden verwerpt het Gerecht de beroepen van Best Lock en bevestigt het aldus de beslissingen tot inschrijving van de vorm van de Lego-figuren als gemeenschapsmerk.
Om te beginnen heeft het Gerecht de grief dat de vorm van de waar wordt bepaald door de aard ervan, niet-ontvankelijk verklaard, daar Best Lock geen enkel argument heeft aangevoerd ter onderbouwing van haar bewering en geen enkele redenering heeft ontwikkeld om aan te tonen dat de overwegingen van het BHIM op dit punt onjuist zijn.
Wat de grief betreft dat de vorm van de waar noodzakelijk is om een technische uitkomst te verkrijgen, merkt het Gerecht op dat geen enkele technische uitkomst verband lijkt te houden met de vorm van de kenmerkende elementen van de figuren (hoofd, lichaam, armen en benen) of daarvan het gevolg lijkt te zijn, daar deze elementen in elk geval de aaneenkoppeling met in elkaar passende bouwstenen niet mogelijk maken. Verder kan uit de grafische voorstelling van de holtes onder de voeten, van de achterkant van de benen, van de handen en van het...