Paul Geerts (Universiteit Groningen) en Gertjan van den Hout, Het openbaarmakingsauteursrecht: een (hernieuwde) oproep tot een restrictieve uitleg van art. 8 Aw, verschenen in IER 2015/38, p. 254-258.
"4. Met de critici zijn wij dan ook van mening dat art. 8 Aw afgeschaft kan worden. Zoals Heslenfeld en Mastenbroek terecht hebben opgemerkt heeft de rechtspersoon die bepaling niet nodig. Hij kan contractueel met de feitelijke maker de auteursrechten regelen en voor het geval hij dat vergeet, kan aan de belangen van de rechtspersoon tegemoetgekomen worden door het aannemen van een impliciete gebruikslicentie (zie hierna nr. 17 e.v.).
5. Zo ver is het echter nog niet en dat betekent wat ons betreft dat art. 8 Aw in de tussentijd restrictief moet worden uitgelegd. Daar is alle aanleiding voor en het is ook goed mogelijk. De oplossing ligt besloten in de woorden “tenzij bewezen wordt, dat de openbaarmaking onder de gegeven omstandigheden onrechtmatig was”. Volgens Spoor/Verkade/Visser is voor de rechtmatige openbaarmaking vereist dat de werkelijke auteur kennis had van de voorgenomen openbaarmaking, daartegen geen bezwaar had en geen naamsvermelding verlangde.
6. Wij vinden deze voorwaarden niet ver genoeg gaan. Zo zal de fotograaf in het ASC Aluminium Scaffolding Company-arrest (gepubliceerd in dit nummer; zie IER 2015/41) hoogstwaarschijnlijk kennis hebben gehad van de voorgenomen openbaarmaking, daartegen geen bezwaar gehad hebben en ook geen naamsvermelding verlangd hebben. Maar wat hij hoogstwaarschijnlijk niet geweten heeft, is dat hij daardoor zijn auteurschap zou ‘verspelen’. Dat is in onze ogen essentieel en wij vinden dan ook dat de werkelijke maker tegen dat vergaande gevolg waarvan hij meestal niet op de hoogte zal zijn, (beter) beschermd moet worden. [...]
21. Wij realiseren ons dat door een restrictieve uitleg van art. 8 Aw de rechtspersoon mogelijk in tal van andere ‘benarde situaties’ terecht kan komen. Wij kunnen zelfs niet uitsluiten dat wij (veel) te optimistisch zijn over de corrigerende werking van de redelijkheid en billijkheid. Maar zelfs als dat laatste het geval mocht blijken te zijn, dan weegt dat (nog) niet op tegen de principiële bescherming die het recht aan de werkelijke maker dient toe te kennen tegen een al te lichtvaardige ontneming van zijn auteurschap. Daar komt bovendien nog bij dat de rechtspersoon het geheel in eigen hand heeft om zijn zaken contractueel goed te regelen. Dat goed-voor-jezelf-regelen-risico...