Uit het persbericht: “Rechtbank Den Haag, 10 juli 2015 (ECLI:NL:RBDHA:2015:8082).
Zaaknummer Hoge Raad 15/03154.
Hoewel partijen de zaak inmiddels hebben geschikt, heeft de Hoge Raad besloten de vragen toch te beantwoorden (art. 393 lid 9 Rv).
De vragen stellen aan de orde of/wanneer na intrekking van een kort geding aanleiding bestaat tot het toekennen van een proceskostenvergoeding.
Ze kunnen als volgt worden samengevat:
Zijn de artikelen 125-127 resp. 249-250 Rv van (overeenkomstige) toepassing in KG?
Hoe verhouden die bepalingen zich in dat geval tot elkaar?
Hoe moet art. 249 lid 2 Rv worden toegepast?
Maakt het verschil of het gaat om 1019h Rv?
Is griffierecht verschuldigd?
Gelding van art. 9 Procesreglement; is overgangsrecht nodig?
Status: Derden kunnen tot 4 januari 2016 verzoeken gelegenheid te krijgen schriftelijke opmerkingen in te dienen. Ze moeten daarvoor een advocaat bij de Hoge Raad inschakelen (art. 393 lid 2 en 3 Rv).”
Het betreft de zaak IEPT20150710, Rb Den Haag, Wieland v GIA, die eerder is gepubliceerd op Boek9.nl