Conclusie van A-G Jääskinen in de zaak tussen Coty Germany tegen First Note Perfumes over de vraag of de internationale bevoegdheid van een rechter van lidstaat A gebaseerd kan worden op de toerekening van een gestelde onrechtmatige handelen van een derde (merkinbreuk) in lidstaat A, aan een verweerder die indirect daaraan zou hebben deelgenomen in een lidstaat B, alsof ook deze had gehandeld in het rechtsgebied van de aangezochte rechter.
Merkenrecht. IPR. Deze prejudiciële verwijzing is het gevolg van een door de Duitse Coty, die houder is van een driedimensionaal merk in de vorm van een (parfum)fles, tegen de Belgische First Note Perfumes ingestelde vordering bij de Duitse rechter. First Note Perfumes zou hebben deelgenomen aan een inbreuk op haar Gemeenschapsmerk en hebben bijgedragen aan daden van oneerlijke mededinging jegens haar in Duitsland. First Note Perfumes heeft haar parfum in België verkocht aan een Duitse handelaar, die deze waren vervolgens heeft doorverkocht op Duits grondgebied. In deze context wordt het Hof gevraagd of Duitse rechterlijke instanties bevoegd kunnen zijn op grond dat First Note Perfumes, die in België heeft gehandeld, wordt verondersteld haar medewerking te hebben verleend aan de verwezenlijking van de onrechtmatige handelingen die in Duitsland werden verricht door een Duitse ondernemer die zelf niet werd gedagvaard. Gelet op een en ander geeft de A-G het Hof in overweging de prejudiciële vragen van het Bundesgerichtshof te beantwoorden als volgt:
1) Artikel 93, lid 5, van verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk moet aldus worden uitgelegd dat op grond van deze bepaling uit de plaats van de inbreuk op een gemeenschapsmerk die een van de veronderstelde inbreukmakers ten laste wordt gelegd, geen rechterlijke bevoegdheid ten aanzien van een andere veronderstelde inbreukmaker – die niet heeft gehandeld in het rechtsgebied van de aangezochte rechter – kan worden afgeleid.
2) Artikel 5, sub 3, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken moet aldus worden uitgelegd dat op grond van deze bepaling uit de plaats waar de schade is ingetreden van de handeling die een van de veronderstelde veroorzakers van de schade ten laste wordt gelegd, rechterlijke bevoegdheid ten aanzien van een andere veronderstelde veroorzaker van deze...