BIE februari 2014, p. 38-40, Toon Huydecoper: "Nu heeft in het kader van een opdracht van de Orde van Octrooigemachtigden prof. Quaedvlieg een uitvoerig en breed gedocumenteerd advies over het onderwerp opgesteld. Dat levert een belangrijke verrijking op voor de wetenschap, en ook voor de praktijk - het laatste overigens, zoals hierna te bespreken, in beperkte mate. [...]
Per saldo is de conclusie intussen dat octrooiaanvragen in zeer veel gevallen aan de vereisten voor auteursrechtelijke bescherming zullen beantwoorden (al geldt dat niet voor sommige onderdelen daarvan, zoals bepaalde schema's en formules). Vervolgens wordt onderzocht bij wie het auteursrecht op de octrooiaanvrage berust. De lezers van BIE zijn vertrouwd met de uitgangspunten dat de maker - dus de opsteller(s) van de aanvrage - de eerstaangewezen rechthebbenden zijn, maar dat de werkgever als rechthebbende wordt aangewezen wanneer het om werk-in-dienstbetrekking gaat. Voor veel lezers zal echter vermoedelijk nieuw zijn, de gedachte dat bij de in het kader van een aanvraagprocedure verplichte publicatie van de aanvrage, de octrooiverlenende instantie mag worden aangemerkt als de in art. 8 Aw bedoelde instelling die een werk als van haar afkomstig openbaar maakt (en daarmee, ingevolge hetzelfde art. 8 Aw, als "maker" van het werk wordt aangemerkt).
Ik doe het uitvoerige onderzoek dat Quaedvlieg hieraan besteedt met deze samenvatting tekort; maar dat gezegd zijnde: kern van zijn betoog lijken mij de stellingen dat de publiekrechtelijke opdracht van een verlenende instantie ertoe strekt, aanvragen als van haar afkomstig te publiceren; en dat van de belanghebbenden aan de kant van de aanvrager mag worden aangenomen dat die ermee instemmen, dat zij als "manus ministra" van de verlenende instantie hebben te gelden en in het verlengde daarvan afstand doen van hun aanspraken op auteursrecht ten gunste van de verlenende (en in dat kader ook publicerende) instantie."
↧
Auteursrecht met betrekking tot octrooi-aanvragen
↧