Rechtbank onbevoegd ter zake gevorderde vervallenverklaring c.q. nietigverklaring Gemeen-schapsmerken: dient te geschieden bij BHIM of op reconventionele vordering in inbreukprocedure. Nederlandse rechter op grond van art. 22(4) EEX-Vo wel bevoegd ter zake gevorderde vervallen-verklaring c.q. nietigverklaring Beneluxmerken; Rb Den Haag echter niet relatief bevoegd, verwijzing naar Rb Rotterdam.
PROCESRECHT - IPR
Bevoegdheidsincident. JWare vordert in de hoofdzaak de nietigverklaring c.q. vervallenverklaring van de aan VandenBerg toebehorende Benelux- en Gemeenschapsmerken betreffende het woord “Cones”. In dit incident vordert VandenBerg dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart van deze vorderingen in de hoofdzaak kennis te nemen. De rechtbank wijst de vordering toe ten aanzien van de Gemeenschapsmerken: op grond van het GMeV dienen de vorderingen tot vervallenverklaring dan wel nietigverklaring van deze merken (uitsluitend) te geschieden op vordering bij het BHIM of op reconventionele vordering in een inbreukprocedure.
Voor zover de vorderingen zien op nietigverklaring of vervallenverklaring van de Beneluxmerken geldt dat de bevoegdheidsregeling van de EEX-Vo prevaleert boven artikel 4.16 BVIE (zie het H&M/G-Star-arrest), zodat de Nederlandse rechter ten aanzien hiervan wel bevoegd is op grond van artikel 22(4) EEX-Vo. De rechtbank Den Haag is echter niet relatief bevoegd: zowel toepassing van artikel 99 Rv als van artikel 4.6(1) BVIE leidt namelijk tot bevoegdheid van de rechtbank Rotterdam, zodat de zaak wat betreft deze vorderingen dient te worden verwezen.
IEPT20140319, Rb Den Haag, JWare v VandenBerg
↧
IEPT20140319, Rb Den Haag, JWare v VandenBerg
↧