Geen aanwijzingen dat appellante is tekortgeschoten in actueel houden van databank of dreigt dat te zullen doen. Proceskostenveroordeling terecht gegrond op artikel 237 Rv: rechter is bij vordering, gebaseerd op meerdere grondslagen, vrij in keuze van grondslag waarop hij vordering toewijst en dus niet gebonden aan bepaalde voorkeur van eiser (ook niet als die voorkeur is ingegeven door bepaalde in artikel 1019h Rv).
OVEREENKOMST – PROCESRECHT
Vervolg op IEPT20140718 (vzr), waarin appellante (een gerechtsdeurwaarder) op grond van de overeenkomst tussen partijen is veroordeeld tot het (opnieuw) verlenen van toegang aan Creditline tot de databank met de dossiergegevens van Creditline en tot het geactualiseerd houden van deze databank.
Het hof acht de grief, gericht tegen deze tweede veroordeling, gegrond: er zijn geen aanwijzingen dat appellante tekort is geschoten in het actueel houden van de databank of dreigt dat te zullen doen. De enkele vrees dat appellante de databank niet zal actualiseren om Creditline een nieuwe hak te zetten, is door appellante ontkend en ook niet nader onderbouwd. Het vonnis zal derhalve worden vernietigd voor zover het deze veroordeling betreft.
In het incidenteel appel oordeelt het hof dat in aanmerking nemende dat de veroordelingen zijn gebaseerd op de overeenkomst tussen partijen, de proceskostenveroordeling ten laste van appellante terecht is gegrond op artikel 237 e.v. Rv. “De rechter is in een geval als dit, waarin een vordering op meerdere grondslagen is gebaseerd [waaronder ook auteurs- en databankenrecht], vrij in de keuze van de grondslag waarop hij de vordering toewijst en het staat hem vrij om zich tot die ene grondslag te beperken. Hij is bij zijn beoordeling dus niet gebonden aan de voorkeur van eiser voor een of meer van de grondslagen, ook niet als die voorkeur is ingegeven door het bepaalde in art. 1019h Rv.” (rov. 3.7). De grieven in het incidentele appel treffen dan ook geen doel.
IEPT20141007, Hof Amsterdam, Creditline
↧
IEPT20141007, Hof Amsterdam, Creditline
↧