Gemeenschapsmerk – Beroep ingesteld door de houder van de internationale, communautaire en nationale woord- en beeldmerken „GRAZIA” voor waren en diensten van de klassen 3, 9, 16, 18, 25 en 38, en strekkende tot vernietiging van beslissing R 1958/2010 4 van de vierde kamer van beroep van het BHIM houdende verwerping van het beroep tegen de beslissing van de oppositieafdeling waarbij verzoeksters’ oppositie tegen de aanvraag om inschrijving van het woordmerk „GRAZIA” voor diensten van de klassen 35 en 36 is afgewezen.
Het beroep wordt verworpen. Er is geen sprake van verwarringsgevaar tussen het aangevraagde woordmerk “GRAZIA” en de oudere woord- en beeldmerken “GRAZIA” voor o.a. financiële diensten enerzijds en tijdschriften anderzijds. Alhoewel de tekens identiek zijn en er met betrekking tot het relevante publiek enig overlap bestaat, is er geen verwarringsgevaar nu de betrokken goederen en diensten in alle andere opzichten verschillen. Het BHIM heeft terecht geoordeeld dat het aangevraagde merk geen ongerechtvaardigd voordeel zal ondervinden en ook geen afbreuk zal doen aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van de oudere woord- en beeldmerken.
78 In the light of all the considerations set out at paragraphs 73 to 77 above, the Court finds that, even though the signs at issue are identical (see paragraph 73 above) and the sections of the public to which the goods and services covered by those signs are directed overlap in part (see paragraph 75 above), there is no likelihood of a connection being made between them, as those goods and services are different in all respects; in particular, the images which they evoke bear no relation to each other (see paragraph 74 above), the earlier figurative mark does not have a particularly strong reputation (see paragraph 76 above), that mark has weak inherent distinctive character (see paragraph 76 above), and the relevant public is unlikely to confuse the signs with each other (see paragraph 77 above).
79 Accordingly, it must be held, as the Board of Appeal was correct to conclude, in essence, at paragraph 49 of the contested decision, that in the absence of any link that may be established between the marks at issue, the use of the mark applied for is not likely to take unfair advantage of or be detrimental to the distinctive character or the repute of the earlier figurative mark.
Lees het arrest hier.