AMI 2014/6, p. 193-198, M.R. de Zwaan: "In het Deckmyn-arrest wordt de parodie als instrument erkend om een mededeling over iets anders te doen dan over het geparodieerde werk. Met de bevestiging van deze communicatie functie van de parodie wordt zij in dat opzicht de evenknie van het citaatrecht. De parodie wordt echter niet beperkt door eisen van functionaliteit en proportionaliteit, die aard en omvang van het citaat aan banden leggen. Dat de parodie nog meer vrijheid opeist dan het citaat blijkt bij de blikvanger functie. Waar het citaat wordt ontmaskerd, zodra het als blikvanger fungeert, is bij de parodie het vangen van de blik met het ‘onderliggende werk’ vanzelfsprekend. Wie denkt dat de parodie zich beperkt tot het domein van de lach, moet letten op de aanwijzingen in het Deckmynarrest dat ook een parodie zonder humoristische bedoeling denkbaar zou zijn. Het is de vraag of dat terecht is."
↧