Quantcast
Channel: Boek9.nl
Viewing all articles
Browse latest Browse all 5229

Tien jaar verder De parodie-exceptie in de rechtspraktijk

$
0
0
AMI 2014/6, p. 190-192, M. de Cock Buning & N. van Lingen: "In onze bijdragen in de Parodie-monografie (2006) hebben wij naar de toenmalige stand van zaken de juridische implicaties besproken van het in 2004 in de Auteurswet nieuw ingevoerde art. 18b. In dat wetsartikel is, in het voetspoor van de facultatieve restrictie van art. 5, lid 3 sub k, van de toen geïmplementeerde Auteursrechtrichtlijn (2001/29/EG), als beperking van het auteursrecht een geclausuleerde vrijheid tot parodiëren opgenomen. De vraag kon toen gesteld worden of deze nieuwigheid daadwerkelijk veranderingen in het toepasselijke rechtsregime zou meebrengen of dat zij enkel codificeerde wat reeds volgens gevestigde jurisprudentie was toegestaan. De verwachting werd uitgesproken dat de in art. 18b opgenomen mits-clausule, inhoudend dat het parodiërend gebruik ‘in overeenstemming is met hetgeen naar de regels van het maatschappelijk verkeer redelijkerwijs geoorloofd is’, een verruiming teweeg zou brengen. Wanneer nu na tien jaar de balans wordt opgemaakt kunnen wij zeggen dat die verruiming inderdaad is geëffectueerd. De parodie kreeg onlangs ruim baan van het Europese hof in het (in dit nummer van AMI besproken) Deckmyn-arrest. Daarbij is de parodie, aangezien deze is opgenomen in een richtlijn waarin niet naar het nationale recht wordt verwezen, aangemerkt als ‘autonoom Unierechtelijk begrip’ dat in de lidstaten uniform moet worden uitgelegd. In de eigen nationale situatie was al eerder aan de parodie de (geclausuleerde) vrije ruimte gelaten in het Nijntje-arrest van het Amsterdamse gerechtshof."

Viewing all articles
Browse latest Browse all 5229