Artikel 36 VWEU van toepassing op geharmoniseerde IE-rechten: harmonisatie betreft niet volledige nationaalrechtelijke regeling, waardoor er afzonderlijke verschillen bestaan die, in combinatie met territoriale begrenzing van de nationale rechten, toepasselijkheid van art. 36 VWEU rechtvaardigen en zelfs noodzakelijk maken voor adequate en doeltreffende bescherming van IE-rechten. Toetsingsmaatstaf slaafse nabootsing maakte door te laat ingestelde grief geen onderdeel uit van rechtsstrijd in hoger beroep. Richtlijn OHP niet van toepassing op oneerlijke concurrentie tussen ondernemingen.
VRIJ VERKEER VAN GOEDEREN – SLAAFSE NABOOTSING
Cassatie tegen IEPT20130122. Hasbro fabriceert en verhandelt spellen en speelgoed, waaronder “My Little Pony”. Hasbro verzet zich tegen de verhandeling van de Simba Pony II die als “Little Fairy & Pony” wordt verkocht. De voorzieningenrechter (IEPT20100330) heeft geoordeeld dat Hasbro niet aannemelijk hebben gemaakt dat My Little Pony in haar land van oorsprong, de Verenigde Staten van Amerika, auteursrechtelijk wordt beschermd, waardoor My Little Pony op grond van artikel 2(7) Berner Conventie in Nederland geen auteursrechtelijke bescherming zou genieten. Het hof (IEPT20130122) heeft My Little Pony wel auteursrechtelijk beschermd geoordeeld en heeft de vorderingen van Hasbro (grotendeels) toegewezen, op zowel de auteursrechtelijke als de slaafse nabootsing grondslag.
Het eerste onderdeel dat stelt dat artikel 36 VWEU niet (langer) van toepassing is op handelsbeperkingen die voortvloeien uit geharmoniseerde wetgeving, zoals het auteursrecht, faalt. Waar sprake is van voor de gehele Unie geldende rechten, zoals die welke voortvloeien uit de Verordeningen inzake het gemeenschapsmerk en het gemeenschapsmodel, treden handelsbelemmeringen niet meer op, zodat aan de uitzondering van artikel 36 VWEU in dergelijke gevallen geen behoefte meer bestaat. Dat is anders bij Unierechtelijk geharmoniseerd nationaal recht. Die harmonisatie betreft niet de volledige nationaalrechtelijke regeling van de desbetreffende rechten, waardoor er tussen het recht van de afzonderlijke lidstaten verschillen bestaan die, in combinatie met de territoriale begrenzing van de nationale rechten, de toepasselijkheid van art. 36 VWEU rechtvaardigen en zelfs noodzakelijk maken voor een adequate en doeltreffende bescherming van die rechten van intellectuele eigendom. De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor het stellen van prejudiciële...