BIE juni 2013, p. 160-169, Charlotte Vrendenbarg: "Hiervoor is aan de orde gekomen dat artikel 14 Richtlijn vraagt om een flexibele benadering, die zeker niet in alle inbreukgevallen moet leiden tot een volledige proceskostenveroordeling. Door voorop te stellen dat toepassing van de proceskostenregel in beginsel verplicht tot een ruime proceskostenveroordeling en de in dat verband - ten onrechte - aangehaalde Toelichting bij het richtlijnvoorstel van 2003 is door zowel de wetgever als in de rechtspraak een zekere dynamiek in werking gezet die cruciaal lijkt te zijn geweest bij de inbedding van de proceskostenregel in ons land. Geregeld worden integrale proceskostenveroordelingen uitgesproken, en niet alleen in gevallen waarvoor deze maatregel primair was bedoeld, namelijk namaak en piraterij. Het lijkt erop dat Nederland bij de implementatie verder is gegaan dan nodig was en dat de regeling van artikel 1019h Rv zijn doel is voorbijgeschoten. Het achterwege laten door de wetgever van duidelijke richtsnoeren bij de toepassing van de normen redelijkheid, evenredigheid en billijkheid is zeker mede debet geweest aan de alom beklaagde rechterlijke willekeur bij de toepassing van de proceskostenregel en de rechtsonzekerheid die daarvan het gevolg lijkt te zijn. De algemeen heersende veronderstelling dat de rechter de proceskosten niet (ambtshalve) zou mogen matigen of afwijzen, tenzij deze gemotiveerd zijn betwist, houdt deze dynamiek in stand.
Om tot een meer werkbare, evenwichtige en richtlijnconforme toepassing van de proceskostenregel te komen lijkt aanpassing of wijziging van de huidige wetgeving niet nodig. De sleutel ligt hier bij de rechter, die in overeenstemming met de richtlijnbepaling dient te zorgen voor maatwerk. Maatwerk kan echter op gespannen voet komen te staan met het belang van rechtszekerheid, in dit geval het belang van een zekere mate van voorspelbaarheid van het proceskostenrisico. Het zou daarom het overwegen waard kunnen zijn om in rechterlijk overleg tot nadere, landelijke afspraken te komen over de invulling van de redelijkheids- en evenredigheidstoets en de toepassing van de billijkheidscorrectie. Gedacht kan worden aan een transparante, beperkte vorm van categorisering (of standaardisering) waar de rechter binnen een bepaalde bandbreedte flexibiliteit wordt gegund. Binnen (meer) vastomlijnde kaders kan alsnog worden voorzien in zoveel mogelijk richtlijnconforme toepassing en tegelijk een zeker niveau van rechtszekerheid wordt...
Om tot een meer werkbare, evenwichtige en richtlijnconforme toepassing van de proceskostenregel te komen lijkt aanpassing of wijziging van de huidige wetgeving niet nodig. De sleutel ligt hier bij de rechter, die in overeenstemming met de richtlijnbepaling dient te zorgen voor maatwerk. Maatwerk kan echter op gespannen voet komen te staan met het belang van rechtszekerheid, in dit geval het belang van een zekere mate van voorspelbaarheid van het proceskostenrisico. Het zou daarom het overwegen waard kunnen zijn om in rechterlijk overleg tot nadere, landelijke afspraken te komen over de invulling van de redelijkheids- en evenredigheidstoets en de toepassing van de billijkheidscorrectie. Gedacht kan worden aan een transparante, beperkte vorm van categorisering (of standaardisering) waar de rechter binnen een bepaalde bandbreedte flexibiliteit wordt gegund. Binnen (meer) vastomlijnde kaders kan alsnog worden voorzien in zoveel mogelijk richtlijnconforme toepassing en tegelijk een zeker niveau van rechtszekerheid wordt...