Zaak C-484/14: Mc Fadden v Sony. Conclusie A-G Szpunar
Auteursrecht. Het gaat in deze zaak om de vraag in hoeverre de aanbieder van een internetaansluiting aansprakelijk is voor auteursrechtinbreuk door een derde die gebruik heeft gemaakt van deze internetaansluiting. De verwijzende rechter heeft hierover een aantal prejudiciële vragen gesteld. A-G Szpunar geeft het hof in overweging de vragen als volgt te beantwoorden:
„1) De artikelen 2, onder a) en b), en 12, lid 1, van richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt („richtlijn elektronische handel”), moeten aldus worden uitgelegd dat zij van toepassing zijn op een persoon die, als nevenactiviteit van zijn economische hoofdactiviteit, een wifinetwerk met internettoegang exploiteert dat hij gratis ter beschikking stelt van het publiek.
2) Artikel 12, lid 1, van richtlijn 2000/31 verzet zich ertegen dat op grond van welke vordering ook een beslissing wordt gegeven tegen een verlener van mere conduit-diensten die de vaststelling van zijn civielrechtelijke aansprakelijkheid inhoudt. Dit artikel verzet zich derhalve niet slechts tegen een veroordeling van de aanbieder van dergelijke diensten tot betaling van schadevergoeding, maar ook tegen een veroordeling in de ingebrekestellings‑ en de proceskosten in verband met een door een derde gepleegde inbreuk op een auteursrecht of op naburige rechten met betrekking tot de doorgegeven informatie.
3) Artikel 12, leden 1 en 3, van richtlijn 2000/31 verzet zich er niet tegen dat een van een dwangsom voorzien rechterlijk verbod of bevel wordt opgelegd.
Wanneer de nationale rechter een dergelijk verbod of bevel oplegt, moet hij zich ervan verzekeren:
– dat de betrokken maatregelen in overeenstemming zijn met artikel 3 van richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten, met name dat zij doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn;
– dat zij overeenkomstig de artikelen 12, lid 3, en 15, lid 1, van richtlijn 2000/31 erop zijn gericht een specifieke inbreuk te beëindigen of te voorkomen en geen algemene toezichtverplichting inhouden, en
– dat de toepassing van deze bepalingen en van andere, nationale regels een juist evenwicht bewaart tussen de betrokken grondrechten, met name die...