Zaak C-207/15 P. Hogere voorziening tegen IEPT20150304. Conclusie A-G M. Campos Sánchez-Bordona
Merkenrecht. Hogere voorziening tegen IEPT20150304, waarin is geoordeeld dat het BHIM de vernieuwing van de inschrijving van het beeldmerk met het woordelement “CVTC” terecht heeft geweigerd. Het gespreid indienen van een verzoek tot vernieuwing van de inschrijving van een merk is volgens het GEU niet toegestaan op grond van artikel 47 GMeV. A-G Campos Sánchez-Bordona geeft het Hof in overweging het arrest van het GEU te vernietigen. Volgens de A-G is de gespreide vernieuwing van een inschrijving wel mogelijk. In citaten:
64. De letterlijke en systematische uitleggingscriteria bieden dus geen steun aan een uitlegging van de bepaling waaruit een verbod op opeenvolgende verzoeken tot gedeeltelijke vernieuwing kan worden afgeleid. Derhalve moeten het teleologische criterium en de inherente functie van de procedures voor de vernieuwing van gemeenschapsmerken uitkomst bieden. Voor zover die de verplichting inhouden om bepaalde formaliteiten en termijnen in acht te nemen, is dat niet om aan de houders van die merken onbegrijpelijke lasten op te leggen, maar om hun op een eenvormige en geregelde manier de mogelijkheid te bieden tot verlenging van de periode waarin de merken bescherming blijven genieten.
66. Artikel 47, lid 3, van verordening nr. 207/2009 moet derhalve worden uitgelegd op basis van het criterium dat het vernieuwen van gemeenschapsmerken ,voor zover wettelijk mogelijk, gemakkelijker moet worden gemaakt. Zoals het beginsel pro actione (of favor actionis) in het algemeen gerechtelijke procedures beheerst als criterium voor de oplossing van eventuele uitleggingsproblemen, zo kan het ook worden toegepast op bestuursrechtelijke procedures voor het verkrijgen van de vernieuwing van de bestaande inschrijvingen in het register voor een nieuwe periode op verzoek van een partij.
68. Artikel 47, lid 3, van verordening nr. 207/2009 geeft de houder van een reeds ingeschreven merk in feite een jaar de tijd om het te vernieuwen, verdeeld in twee perioden van zes maanden, waarvan de dies a quo ingaat zes maanden voor de laatste dag van de maand waarin de beschermingsperiode afloopt en zes maanden na die dag eindigt. Noch de verdeling van de termijn in twee tijdvakken, die zich alleen van elkaar onderscheiden door de toeslag voor de in het tweede tijdvak ingediende verzoeken, noch de bewoordingen van de bepaling noch haar systematiek verzetten zich...