Zaak C-93/16: The Irish Dairy Board. Prejudiciële vragen Audiencia Provincial de Alicante - Spanje
Merkenrecht. Uit de samenvatting van minbuza.nl: “Verzoekster, een in 1961 opgerichte IER zuivelonderneming/exporteur, heeft in januari 2014 SPA verweerster Tindale gedaagd wegens inbreuk op diverse gemeenschapsmerken (‘kerrygold’ voor boter en melkproducten) waarvan verzoekster houdster is. […]
Voor de verwijzende SPA rechter (Gerechtshof Alicante) stelt verzoekster met name dat de eerste rechter de leer van de probleemloze co-existentie onjuist heeft toegepast. Het is duidelijk dat de ‘vreedzame existentie’ alleen in het VK en IER bestaat ‘om historische, culturele en commerciële redenen’ is dit door verzoekster geduld. Maar zij ziet wel problemen voor niet-Engelstalige consumenten. De vraag die ook voorligt is wat de omvang van het ius prohibendi van de merkhouder is. Gelet op eerdergenoemde co-existentie vraagt verzoekster zich in het licht van het vereiste dat het gemeenschapsmerk als een eenheid wordt behandeld, af of de rechtsgevolgen van het feit dat zij het gebruik van het jongere merk in twee EULS gedoogt, zich kunnen uitstrekken tot het gehele EU-grondgebied, zodat moet worden aangenomen dat er ook in de andere EULS geen gevaar voor verwarring is en dat er een geldige reden bestaat voor het gebruik van het jongere merk. De volgende vragen worden voorgelegd aan het HvJEU:
1) Kan artikel 9, lid 1, onder b), van de merkenverordening – voor zover het de houder van een gemeenschapsmerk slechts toestaat een derde die niet zijn toestemming daartoe heeft verkregen, het gebruik van een teken in het economische verkeer in de daarin vastgestelde gevallen te verbieden indien gevaar voor verwarring bestaat – in het licht van het vereiste dat het gemeenschapsmerk als een eenheid wordt behandeld aldus worden uitgelegd dat gevaar voor verwarring uitgesloten is wanneer het oudere gemeenschapsmerk gedurende jaren in twee lidstaten van de Unie zonder enig probleem naast soortgelijke nationale merken bestaat, omdat de houder van eerstbedoeld merk dat duldt, zodat het ontbreken van gevaar voor verwarring in die twee lidstaten wordt geacht ook te gelden in andere lidstaten of in de gehele Unie?
2) Kunnen in de in de eerste vraag bedoelde situatie omstandigheden van geografische, demografische, economische of andere aard die kenmerkend zijn voor de staten waar die merken naar elkaar bestaan, in aanmerking worden genomen bij de...