Oprichting Matrix Reconnected door ex-werknemers Matrix Connection onrechtmatig: [persoon2] van Matrix Connection niet bevoegd om toestemming voor nieuwe onderneming te geven. Geen gerechtvaardigd vertrouwen op bevoegdheid [persoon2]: [gedaagde3] en [gedaagde2] wisten dat [persoon1] en [persoon2] beide vennoot zijn van de vennootschap en waren bekend met de ruzie tussen de vennoten. Vorderingen toch afgewezen: ter zitting aan de orde gekomen dat Matrix Connection is gesloten en toewijzing mogelijk zal zorgen dat geen van beide winkels nog actief zal (kunnen) zijn.
ONEERLIJKE CONCURRENTIE
Kort geding. Per 1 april 2006 respectievelijk 17 juni 2011 zijn [gedaagde2] en [gedaagde3] , broers van [persoon2] , in dienst getreden bij Matrix Connection. Zij zijn de personen die zich binnen de winkel van Matrix Connection dagelijks bezighouden met de reparatie van telefoons en de verkoop van accessoires. Op 7 oktober 2015 hebben [gedaagde2] en [gedaagde3] de vennootschap onder firma Matrix Reconnected ingeschreven in het handelsregister. Op 3 november 2015 heeft [persoon2], namens Matrix Connection, [gedaagde2] en [gedaagde3] toestemming gegeven om een soortgelijke onderneming te starten op de Beijerlandselaan. Matrix Reconnection stelt nu dat sprake is van onrechtmatige concurrentie. De vorderingen worden toegewezen.
De voorzieningenrechter oordeelt dat de oprichting van Matrix Reconnected onrechtmatig is. [persoon2] was niet bevoegd om toestemming voor de nieuwe onderneming te geven. Matrix Connection beroept zich op (de beperking van de) bevoegdheid van de afzonderlijke vennoten die in het handelsregister is opgenomen. Uit de beperking blijkt, aldus Matrix Connection, dat voor rechtshandelingen in strijd met het doel van de vennootschap medewerking van alle vennoten is vereist. De voorzieningenrechter acht het evident dat de toestemming aan Matrix Reconnected niet in het belang vcan Matrix Connection was en dat daarom sprake was van een onbevoegdelijk verrichte rechtshandeling van [persoon2].
Er is geen sprake van gerechtvaardigd vertrouwen op de bevoegdheid van [persoon2]. [gedaagde3] en [gedaagde2] wisten dat [persoon1] en [persoon2] beide vennoot zijn van de vennootschap en waren bekend met de ruzie tussen de vennoten. Voorts moeten zij hebben begrepen dat, een concurrerende winkel dicht bij de winkel van Matrix Connection, directe gevolgen zou hebben voor de omzet van Matrix Connection en wellicht zelfs gevolgen zou hebben voor het voortbestaan...