Schorsing i.v.m. lopende oppositieprocedure bij EOB niet opportuun, nu in onderhavige procedure conclusies als verleend nog ter beoordeling liggen en in oppositieprocedure niet meer. Conclusie 1 van octrooi voor "fire extinguishing post" niet inventief en niet nieuw: alle kenmerken terug te vinden in memo van Rijkswaterstaat van 10 mei 1999, althans zijn daaruit zonder inventieve gedachte terug te vinden. Proceskosten niet begroot volgens artikel 1019h Rv: niet voldoende onderbouwd gesteld dat jegens Rijkswaterstaat sprake is van een concrete dreiging van inbreukprocedure, zodat derhalve sprake is van zuivere nietigheidsprocedure.
OCTROOIRECHT - PROCESRECHT
Gedaagde Doebros is houdster van het Europese octrooi voor een “fire extinguishing post”, dat ziet op een brandbluspost voor plaatsing bijvoorbeeld in tunnels met twee van elkaar visueel gescheiden gedeelten, een eerste deel bestemd voor het publiek met een transparante deur en een tweede deel bestemd voor de professionele hulpverlener met een non-transparante deur. Tegen de verlening van het octrooi is door zowel Rijkswaterstaat als Ajax Chubb Varel oppositie bij het EOB ingesteld. Eiseres Rijkswaterstaat vordert nu vernietiging van het Nederlandse deel van het octrooi van Doebros. De vordering wordt toegewezen.
Schorsing in verband met de lopende oppositieprocedure bij het EOB act de rechtbank niet opportuun, omdat in de onderhavige procedure de conclusies als verleend nog ter beoordeling liggen maar in de oppositieprocedure niet nu Doebros zich daar slechts beroept op het hulpverzoek. De rechtbank is vervolgens van oordeel dat conclusie 1 van het octrooi niet nieuw noch inventief is. Alle kenmerken van deze conclusie, inhoudende de transparantie van het materiaal voor toegang tot het eerste deel (en de niet-transparantie voor het tweede deel) zijn terug te vinden in een memo van Rijkswaterstaat van 10 mei 1999, althans zijn daaruit zonder inventieve gedachte terug te vinden. Het verweer van Doebros dat dit memo niet openbaar was, wordt gepasseerd: vast staat dat het memo daadwerkelijk aan derde Ajax is verzonden, terwijl onvoldoende onderbouwd is gesteld dat de ontvanger van het memo onder een (impliciete) vertrouwelijkheidsverplichting zou hebben gestaan.
De proceskosten worden niet begroot volgens artikel 1019h Rv, nu Rijkswaterstaat niet voldoende onderbouwd heeft gesteld dat jegens haar sprake is van een concrete dreiging van een inbreukprocedure. De rechtbank acht onvoldoende dat er in...